De middelbare school als decor van je tienerjaren

Er stond een keurig gevormde rij met mensen voor de ingang, en binnen stonden er massa’s mensen op elkaar, in een poging rijen te vormen voor de klaslokalen. Nog nooit waren er zoveel mensen tegelijk, zó eager om naar school te komen en om een lesje bij te wonen.


Ik zag mensen die elkaar overduidelijk met regelmaat spreken, maar ik zag ook mensen die elkaar na jaren weer in de armen vlogen. Ik zag rimpels, en kalende hoofden, en hoe ze elkaar herkenden. De verbazing en de ontroering in hun blikken: wauw, jij ook hier? Ooit bracht de leerplichtwet hen samen op deze plek, en toen ze aan die plicht voldeden, was het ook de plek waar ze weer van elkaar zijn gescheiden. Een schoolgebouw is eigenlijk het decor van een theatervoorstelling. Een theatervoorstelling van onze jeugd. Het gebouw was het grootste decorstuk, het toneel, waarop zich scènes van elk mogelijk genre hebben afgespeeld. En elk cohort leerlingen vormde een groep personages voor een andere voorstelling. 


Dit jaar wordt de laatste voorstelling gespeeld. Door de fusie van scholen bestaat ‘onze school’ straks niet meer. Daardoor lijkt het decor nu langzaamaan te veranderen in een archiefstuk, een herinnering in de hersenen van een heleboel mensen. Maar ze was tijdens de reünie levendiger dan ooit. De krant van de school heette Phoenix, en gisteren herrezen er herinneringen uit hun as, waarvan ik dacht dat ik ze nooit meer zou denken.


Toen ik het gebouw binnenkwam leek het dus alsof ik het decor van mijn tienerjaren binnenwandelde. En wat opvallend was, was hoe daarin ook gelijk mijn rol naar boven leek te komen. Mijn benen liepen haast automatisch in een bepaalde maat, zoals ik daar altijd liep: snel en vaardig in het ontwijken van mensen. Tegen het gehaaste aan, omdat te laat komen één van de grootste nachtmerries ooit was. Daarnaast liep ik altijd snel, zodat ik mensen zo min mogelijk in de weg zou zitten.


Bij het betreden van de aula stootte het geluid gelijk weer tegen me aan, zoals het altijd deed. De aula is nog steeds een echokamer vol stemmen. Stemmen die vroeger de ruimte hebben gevuld met verhalen over feestjes, roddels, en alles wat een tiener bezighoudt. Als de muren van de aula zouden kunnen praten, dan zouden ze interessante boeken kunnen schrijven. En diezelfde stemmen spraken nu over studies, banen, kinderen, en alles wat ‘grote mensen’ bezighoudt. Maar ze haalden ook herinneringen op: ‘weet je nog toen…’, Dat zinnetje zal naast ‘hoe gaat het?’ En ‘wat doe je nu?’ Het meest voorkomende zinnetje zijn geweest in het script van gisteren.


Er leken zich allemaal verschillende voorstellingen en casts met elkaar te vermengen tot een zeer gemêleerd toneelgezelschap, niet in kleur, wel in leeftijd. De gangen waren opeens gevuld met kalende hoofden en gezichten met rimpels. Het is gek dat de tijd ervoor zorgt dat de eerste baardgroei en tienerzweet, plaatsmaken voor zo’n andere aanblik. En toch hing er een opgewonden sfeer in de lucht. Op enthousiasme zit gelukkig geen houdbaarheidsdatum. Het viel me ook op dat deze -voor mij- onbekende mensen allemaal ontzettend goed leken te passen in het decor. Misschien kwam het door de opwinding van nostalgie, gemixt met een karakter dat ze toen ook al hadden. Een grote dosis uitbundigheid en extraversie passen vaak goed binnen de muren van een school. Sommigen van hen leken bij elkaar te passen als verloren puzzelstukjes. De inkt op de stukjes misschien een beetje vervaagd, maar qua vorm passen ze nog perfect in elkaar.


Het is opmerkelijk, hoe één plek, de afstand die de tijd heeft gemaakt, lijkt te kunnen dichten. Er waren mensen die doordeweeks een serieuze ‘grote mensen baan’ hebben, en nu helemaal losgingen, alsof ze weer de clown van de klas mochten uithangen. Maar er was ook een man, die weer veranderde in de leergierige jongen, die ongetwijfeld het liefste vooraan zat. Daarnaast waren er (voor de verandering) de meisjes, inmiddels vrouwen, die vaker niet dan wel in de les te vinden waren. Ze zijn overigens prima terechtgekomen: ‘Voor huisje-boompje-beestje, hoef je echt niet elke wiskundeles te volgen!’ Hoorde ik er eentje schaterlachend zeggen. Daar is inderdaad geen hogere wiskunde voor nodig, dacht ik toen.


Het leek alsof er twee werelden samenkwamen, die van de minimaatschappij die een school is, en die van de wereld die we betreden na het verlaten van het schoolgebouw. ze kwamen samen in alle mensen die de school weer binnenstapten, inmiddels zonder (te zware) schooltas, maar met een tas aan levenservaring. Het gebouw voelde ondanks de vreemde hoofden, toch eng bekend. Dat is wellicht ook niet zo vreemd. Het was immers ooit een van de belangrijkste onderdelen van mijn dagelijks leven. School is een plek waar je onvermijdelijk onderdeel van bent, of je nu wil of niet. De plek die je inneemt binnen zo’n geheel kan vreemd voelen als je even niet meer op die plek hebt gestaan: ‘eng bekend’ voelde het. Alsof je even niet meer weet wie je nu bent, omdat je die rol die je had al niet meer hebt. Alsof je de kleren van je oude personage aan moet trekken, maar dat je de kleren niet meer past: je bent te groot geworden.


Toen ik na het behalen van mijn diploma de wijde wereld introk, heb ik dat gebouw af en toe gemist. Ik heb er alles gevoeld: van intense eenzaamheid tot euforie. Ik ben er dan ook vertrokken met meer dan een diploma. Ik heb er mijn hersenkamers gevuld met kennis en een hele hoop herinneringen. Ik denk dat die herinneringen het een bijzondere plek maken. Mijn beste vriendinnen leerde ik bijna allemaal kennen in die school. Binnen de muren van die school groeiden we van kennissen uit tot vrienden. Mensen op wie je kunt rekenen, mensen met wie je samen in de les zat, en die je peptalks gaf, maar van wie je ook peptalks ontving. En minstens zo belangrijk: de ontelbare keren dat we na (en onder) schooltijd helemaal krom lagen om ‘wat er op school wel niet was gebeurd’. Deze lieve vrienden hebben de herinneringen ingekleurd. Het zijn de mensen die ik nu nog het liefste elke dag zie, en als dat niet lukt, dan bellen we vaak genoeg. Het zijn de mensen met wie je eerst een klaslokaal deelde, om vervolgens de rest van het leven mee te delen. 


Ik heb me tijdens mijn middelbareschooltijd zelden de main character van mijn eigen leven gevoeld. Ik voelde me meer een sidekick, dat was niet altijd even prettig, maar het was gewoon zo. Later bedacht ik me: het was tenminste een rol, misschien niet altijd de fijnste, maar het gaf een ongeschreven script, en dat bood ook zekerheid. Ik paste misschien niet zo perfect in het decor als de mensen die de gangen nu vulden, maar ook ik was onderdeel van de voorstelling. 


Maar goed, daar stond ik dan na het verlaten van de middelbare school: een diploma opgerold onder mijn arm. Maar ook met lege handen en een mond vol tanden: welke rol neem je aan in de ‘echte wereld’? Daarnaast staat op je diploma enkel wat je ooit hebt gekund. Er staat eigenlijk niet eens wat je in de toekomst allemaal zou kunnen. Desalniettemin bieden lege handen ook een soort vrijheid, alsof je je eigen script helemaal zelf mag gaan schrijven. Je wordt daarmee gepromoveerd van crewlid tot regisseur. Je geeft je eigen leven vorm. Die artistieke vrijheid kan zich soms vermommen als een verstikkend gevoel door alle keuzes die je moet maken in het leven. Je vraagt je voortdurend af: wat is de juiste keuze? Keuzes maken kan daardoor zowel bevrijdend als verlammend zijn. Uiteindelijk draait het er wellicht ook niet om of je altijd de juiste keuzes maakt. Het leven is immers geen wedstrijd met een jezelf als scorebord. Het gaat om de hele voorstelling: alles voor het plot. 


Hoewel ik eigenlijk nog aan het begin sta van het schrijven mijn script, heb ik wel wat belangrijke lessen geleerd die ik in mijn achterhoofd houdt bij het schrijven van mijn volgende hoofdstuk.  Kijkend naar die onbekende gezichten, getekend door het leven, en luisterend naar de opgewonden stemmen, was daar het bewijs: de hoofdpersoon zijn in je eigen leven ís leuk en belangrijk. Het geeft je op z’n minst genoeg om over te vertellen.


Een nieuwe rol aannemen is raar en soms eng, alsof je jezelf kan verliezen. Ten eerste, je bent nooit je rol, een rol is onderdeel van jou. Zodra je de regisseur bent, en het script zelf schrijft, is een rol een onderdeel van een script. Geef jezelf wel de hoofdrol, het is tenslotte jouw stuk. En als je een script hebt geschreven met een rol die je niet meer past: dan schrijf je weer een nieuwe, dat mag. Bovendien, de reünie liet zien dat je elkaar altijd weer herkent, ook als er jaren voorbijgaan. En heel misschien werkt het wel zo: als je helemaal jezelf bent, dan passen alle rollen je, als puzzelstukjes die bij elkaar horen. Toch zou je natuurlijk ook kunnen zeggen: je hoeft toch nooit een rol te spelen als je jezelf bent? Alsof een rol spelen impliceert dat je iets probeer te zijn, wat je niet bent. Dus wat voor een doorgezaagde sh*t show is dit dan? Maar daarom gaat het ook niet om de rol die je speelt, maar die je hebt. Het gaat hier om wat je doet binnen de de verschillende contexten in je leven. Zo zijn er weinig mensen zich in elke context op dezelfde manier gedragen. Dat zou namelijk betekenen dat je je op je werk precies hetzelfde gedraagt als tegenover je beste vrienden. Rollen komen en gaan, en je hebt er meerdere tegelijk. De kunst van het leven zit hem wellicht in de kledingwissels, dat als de kleding past en het wisselen soepel gaat, dat dat de kunst is die het leven fijn maakt. Het is misschien om die reden, dat sommige mensen zo in hun decor kunnen opgaan: alles past altijd.


Tot slot, zorg ervoor dat je een rol speelt in een voorstelling die je zou willen zien, dat je er zelfs voor in de rij zou gaan staan.

Heb je naar aanleiding van dit artikel een vraag of een opmerking?

Dan mag je altijd een berichtje via Instagram DM sturen. Liefs, Jinte