Ik heb er gestaan. Minstens vijf minuten. Starend naar de gevel van het huis waarin ik ben opgegroeid, alsof ik het na al die jaren nog niet ken. Ik kan het uittekenen, ik ken elk detail ervan, inclusief die ene baksteen die nét niet helemaal meekleurt. Het zwarte schaap van de bakstenen, maar juist daarom vind ik hem mooi. Omdat hij nét zo belangrijk is als de andere bakstenen om het geheel in stand te houden. Maar ik moest het opnieuw bekijken. Daar staan. Het voelen. Dat ik het zo goed ken. Maar dat het niet meer van mij is. Alsof ik de voegen uit ben gegroeid. (Ha, en dat met een schamele 164 cm — je zou bijna denken dat ik grootheidswaanzin heb).


Het huis. Achter die voordeur. Daar leeft nog een restant van het gezinsleven. De tijd tikt daar even hard door, en mamma heeft de woonkamer net veranderd, de bank een kwartslag gedraaid, alsof het een wijzer van een klok is, die nu net verder is verschoven. Hij beweegt langzamer dan de uurwijzer, maar hij beweegt. Beetje bij beetje begint het huis vreemder te worden. Minder van mij. Alsof de tijd die plek en mij uit elkaar schuift. Misschien dat het daarom ‘thuis thuis’ heet. Het thuis van twee mensen: mamma en pappa.


Toen het nog één thuis was, dat miste ik opeens. Hoe dat was. In al zijn mooiheid en lelijkheid. Zo mooi als kindertekeningen. Dikke krassen en allerlei kleuren, en toch ophangen, want het ís prachtig door zijn imperfectie. En geloof me, er waren ook tropenjaren, zoals mamma dat dan zegt. Het was er in ieder geval nooit saai, dat concluderen we vaak lachend.


Het is het huis waar we door de kamer dansten, ik op haar heup, en dat we ons verdraaiden in de tijd. Dat de hele wereld even wegviel, omdat het alleen om ons draaide. Zij en ik, we draaiden als de wereld door het universum van de woonkamer, en om onze eigen as. Zo lekker op de maat, maar ook geregeld uit de maat, dansend op een zelfbedacht ritme. Het was fijn als de muziek keihard stond, zo uitbundig blij, iedereen mocht het (bij wijze van spreken) horen. En dat mamma de tekst meebrulde in een taal die ik nog niet snapte. Dat was magisch. Zij was zo groot, ik zo klein. En ik ben nooit langer geworden dan zij (hallo Aziatische genen), maar ik ben niet meer klein en zij groot. Allebei groot, of iets wat daarop lijkt.


Want grote mensen zijn vaak zo groot nog niet. Het huis ben ik wel ontgroeid. Steeds een beetje meer. Maar een huis ontgroeien maakt je als mens nog niet direct groot. Het maakt me soms kleiner dan ik me ooit heb gevoeld. Omdat de wereld groter is, en ik ben dan wel wat groter, maar relatief gezien ben ik niet zo hard gegroeid als de wereld is gegroeid. Het universum is oneindig.


Vijf minuten. En de steen verschoof niet. Ik zag de schaduwen van mijn ouders schuiven door de ruimte, zichtbaar door het raam van de eetkamer. Ik kan aan de schaduwen zien hoe de stemming erin zit. Hoe de petten staan. Je ziet het aan de manier waarop ze bewegen, je kan het ritme zien. In hun dans, hun muziek, komen continuïteit en verandering samen. In het fragmentarische van het nu.


Ach, verzucht ik zacht: zo lang zij thuis zijn in dit huis, is het goed…

Ik ga naar binnen. Ik ken de dans, en ik dans wel mee.

Heb je naar aanleiding van dit artikel een vraag of een opmerking?

Dan mag je altijd een berichtje via Instagram DM sturen. Liefs, Jinte