over een treinreis, een muur en fluwelen handschoenen

Er wordt een gele plastic tas in m’n handen gedrukt, als ik hem al vastheb, hoor ik iemand zeggen: ‘ja, die kan jij wel even vasthouden hè?’ Ik grinnik hardop, want dat ik hem wel even kan vasthouden, heb ik volgens mij al bewezen. ‘Ja tuurlijk’ hoor ik mezelf zeggen.


Ik trek de zak naar me toe, en zie pas daarna een vrouw voor me staan. Ze draagt een felgekleurde outfit, en ze heeft een kort kapsel dat alle kanten op staat, en langs haar hoofd glijdt wat zweet naar beneden. De zweetdruppels blijven even hangen aan haar kin, alsof ze bang zijn om te vallen, maar ze laten uiteindelijk toch los: ze worden opgevangen door haar tassen. Ze heeft meerdere tassen en een koffer bij zich, die ze haast vakkundig op de stoel naast me heeft neergezet. ‘Oh, nu kan ik natuurlijk niet meer zitten’, verzucht ze hardop. ‘Ehm, dat gaat misschien wat lastig ja’, beaam ik. ‘Nou hup’, ze pakt de tassen zuchtend op, ‘kan ik u misschien even helpen?’ Probeer ik nog, maar ze krijgt de tassen omhoog, en ploft op de stoel neer. ‘Zo, ik zit’ zegt ze lachend, en ik lach een beetje mee. Daarna probeert ze de tassen te reorganiseren op haar schoot. Na wat geschuif hebben zij en haar tassen allemaal een plek, en daarbij heeft ze mijn plek gereduceerd tot de halve stoel die nog over is. Zij, de tassen, en ik, we zitten als sardientjes in een blik. Voor de rest bouwt ze van haar andere tassen een muur tussen ons tweetjes en de rest van de coupé. Het versterkt de bubbel waar we in komen te zitten.

“Zij, de tassen, en ik, we zitten als sardientjes in een blik.”

Nog voor ik de gele plastic tas kan teruggeven, grist ze hem uit mijn handen, en ze tovert er een bak uit: hij is gevuld met pastasalade. De bak zit zo vol dat de deksel er bol van staat. Gelukkig opent ze hem snel, en bevrijdt het eten. In een rap tempo stijgt er een lucht op over de muur van tassen, en vult de lucht van de gehele coupé met een sterke knoflookgeur. Daarna begint ze in een minstens zo rap tempo met de lepelkant van haar spork de bak leeg te lepelen. Ze moet vaak lepelen, want bij elke hap bereikt slechts de helft van de originele hoeveelheid die ze op haar lepel heeft liggen haar mond. Maar ze is er vaardig in, ze lepelt onverstoord door, en soms lijkt dat de beste tactiek: gewoon doorgaan. Soms bedenken we niet dat het ook anders kan: dat de vorkkant van deze spork misschien handiger was geweest.


Terwijl ze haar maag vult, leegt ze de gehele inhoud van haar ziel en legt hem tussen ons neer. Binnen vijf minuten begint ze namelijk te vertellen over haar jeugd. Ze kiest haar woorden snel, alsof die net als de pastasalade bevrijdt willen worden. Hoewel mijn been binnen die vijf minuten zodanig wordt afgekneld, omdat hij gevangen zit, waardoor hij begint te slapen, is er voor mijn hoofd absoluut geen tijd én ruimte om te slapen. Ze praat in een sneltreinvaart, en ik wil goed luisteren, omdat deze vrouw in een mum van tijd zo ongeveer al mijn zintuigen weet te prikkelen. Ze intrigeert me, misschien is het haar manier van doen, hoe ze niks vraagt, maar alles gewoon mededeelt, alsof ze een omroeper is bij een station: ‘beste reizigers, uw trein heeft vijf minuten vertraging.’ Ook over pijnlijke herinneringen doet ze alsof het niks is, slechts een feitje in een geschiedenisboek waarvan ze zelf ook niet helemaal geloofd dat het haar verhaal is. Alsof er naast de tassenmuur, een muurtje van onverschilligheid om deze vrouw heen zit. Het is haast ironisch, want ondanks die muur lijkt ze wel een open boek, want ze vertelt voluit. Ik hoef eigenlijk niet zo veel te doen, behalve luisteren, ja-knikken, af en toe hummen, en soms even herhalen wat ze zegt, zodat ze weet dat ik luister. Aan het einde van onze treinreis weet ik verrassend veel over deze vrouw. Ik weet dan letterlijk welke levensreis haar naar onze trein heeft gebracht.

“Ook over pijnlijke herinneringen doet ze alsof het niks is, slechts een feitje in een geschiedenisboek waarvan ze zelf ook niet helemaal geloofd dat het haar verhaal is.”

‘One hell of a ride’, concludeer ik als ik uitstap, zowel de treinreis, als de jeugd van deze vrouw. Tussen al haar ratelende zinnen door kon ik een soort constante eenzaamheid proeven. De eenzaamheid was net als de knoflookgeur van haar salade: continue aanwezig. Al staat het woord ‘aanwezig’ wel in schril contrast met haar ouders, ze zegt over hen: ‘hij was er nooit, en zij ook niet, ze waren er allebei niet.’ Het klonk alsof er een soort continue leegte aanwezig was, en dat gaat stinken. Een lege ruimte zonder frisse lucht wordt na verloop van tijd muffig, en gaat vaak vreemd ruiken. ‘Vreemd’, omdat leegte moeilijk is te definiëren met taal. Om te voorkomen dat de leegte van haar jeugd ook haar huidige wereldje zou kunnen vullen, probeert ze redenen bedenken voor de afwezigheid van haar ouders. Alsof die de eenzaamheid zouden kunnen rechtvaardigen, alsof redenen de sleutel zijn van een deur. Als je legitieme redenen hebt, kan de je deur openen, en uit de ruimte vluchten. Om vervolgens de deur achter je dicht te doen, en hem tot slot, op slot te draaien. ‘Klaar’ kan je dan zeggen, je sluit de leegte dan op achter die deur, en je hoeft er dan ook nooit meer in te zitten. Ondanks alle mogelijke redenen, lijkt ze de sleutel in dit grote vraagstuk nooit écht te gaan vinden. Er zijn simpelweg te veel sub-vragen, en te weinig antwoorden. Het is alsof er aan alle redenen die ze noemt ‘een luchtje zit’, waardoor je er niks mee kan. Terwijl ze erover praat schieten er soms stukjes pasta en knoflook mijn kant op. Het is alsof ze de eenzaamheid letterlijk uitspuugt, en het landt ergens tussen ons in. Ik vind dat rondvliegende eten niet zo lekker, maar ik wil haar niet stoppen, want haar woorden grijpen me aan. Dus ik laat het eten maar even vliegen, en probeer de woorden zorgvuldig op te vangen. 


Het (ongevraagd) rondvliegende eten is ergens ook symbolisch. Uit haar verhaal kan ik ook opmaken dat ‘ongevraagde dingen’ een groot onderdeel van haar jeugd moeten zijn geweest. Misschien zijn ongevraagde dingen inherent rondvliegend: ze zijn er, je ziet ze, maar je hebt er geen controle over. En misschien is haar leven wel te vergelijken met een trein waar ze ongevraagd in werd gezet. Het klonk alsof haar ouders haar achterlieten in die trein, en toen zijn weggelopen, zonder ook maar één keer om te kijken: uit het oog, uit het hart. Alsof ze als klein vogeltje haar nest werd uitgeduwd, met de boodschap: ‘ga maar vliegen, kijk maar waar je neervalt’. Het was namelijk een trein met als eindhalte ‘Onbekend’. Zo’n rit is allesbehalve bevrijdend, maar eerder verstikkend, omdat je letterlijk geen controle hebt over je eindbestemming. Daarnaast kan je niet vliegen, als je nooit de kans hebt gekregen om te leren vliegen. De helse rit leidde tot nog meer ongevraagde dingen, voornamelijk pijnlijke dingen, waarvan je niemand wenst dat ze ooit zoiets moeten meemaken. Ze was overigens niet helemaal alleen het diepe in gegooid. Op haar reis werd ze wel vergezeld door wat familieleden, maar de meeste van hen zijn tijdens de reis allemaal op een verkeerd punt uitgestapt. Uit beschrijvingen over deze familieleden kan ik concluderen dat ze allemaal heel hard probeerden om uit de denderende trein te springen. Alsof ze allemaal een dappere sprong hebben gewaagd naar vrijheid, maar dat ze allemaal niet goed hadden leren vliegen. En dat ze zichzelf daardoor zijn verloren in die vrijheid, ze zijn ontspoort: ‘geen idee waar die nu uithangen’. Ik bedenk me: ‘ze zijn niet alleen zichzelf verloren, maar ook hun familie uit het oog verloren’, dat is een hoop opgestapeld verlies. 


Soms vraag ik me af hoeveel verlies een mens kan dragen. En vaker vraag ik me af of je verlies kan achterlaten, maar wellicht leidt dit tot een soort verlies op verlies. Dus misschien moet je het verlies dan maar dragen, en zal het na verloop van tijd minder zwaar voelen. Een lichtelijk geïdealiseerd beeld van de werkelijkheid, want naast mij lijkt ze het verlies niet te kunnen dragen, en te willen achterlaten. Ze doet dat door haar hele verhaal bij mij te droppen. En eigenlijk kan je haar dat ook niet kwalijk nemen: verlies is zwaar. Sommige stukken zijn als bommetjes, en op die momenten zie ik haar naar me kijken, alsof ze mijn reacties wil pijlen. Alsof ze wil zien of de bommen inslaan, of dat ik ze onschadelijk weet te maken, zonder dat er gewonden vallen. En dat ik haar, de zender, nog steeds blijf zien als mens, en niet als een soort terrorist. In die relatief korte blikken vertelt ze me meer dan ze met haar woorden kan vertellen. Achter haar ogen lijkt een soort angst te schuilen, de angst om niet gehoord en gezien te worden. Misschien praat ze daarom wel zo snel en hard, dan weet ze in ieder geval zeker dat ze gehoord wordt. Als ze zo zit te kijken, parafraseer ik wat van haar woorden, en geef ze terug: ‘oh dus u zegt dat..’ Het blijkt voor haar de goede reactie, want elke keer draait ze dan haar hoofd weer weg, en vervolgt haar verhaal.

“Soms vraag ik me af hoeveel verlies een mens kan dragen. En vaker vraag ik me af of je verlies kan achterlaten, maar wellicht leidt dit tot een soort verlies op verlies.”

Tijdens het gesprek vraag ik me nog vaker af: in hoeverre ze controle heeft op haar mondspieren, want ze vertelt echt heel veel. Zal ze hier later spijt van gaan krijgen? En is ze zich bewust van wat ze allemaal deelt? Er lijkt door de afwezigheid van haar ouders, een enorme drang te zijn ontstaan om zelf wél aanwezig te zijn. Alsof het compenseert voor het gemis, en het een vroegere leegte opvult. Gedrag is een dikke wolk die blijft hangen na het voorbij rijden van een stoomtrein. Het zijn de zichtbare effecten van een leven wat al voorbij is gereden. Daarnaast zorgt een jeugd doordrenkt van eenzaamheid ervoor dat de eenzaamheid zich vastzet in elke vezel van je lichaam. Je ontgroeit die vezels niet, ze groeien met je mee. Je groeit er het hele leven omheen. En die vezels zijn als zaadjes, je hebt ze gekregen en je geeft ze door. Het is opvallend dat in de verhalen van deze vrouw, een sterke rode draad is te vinden: afwezigheid. Het gemis en de pijn van afwezige ouders klinkt door in verhalen over verjaardagen, en andere grote gebeurtenissen. Maar het zit ook in de kleinere zinnetjes, zoals: “Iedereen kwam, maar er kwam niemand voor mij.” En “Ik heb die en die ook nooit gekend.” Intergenerationeel trauma is die rode draad, het is een spoor dat generaties met elkaar kan verbinden, zoals sporen stations met elkaar verbinden.


De zichtbare traumatische dingen zitten in de trein die over dat spoor rijdt. Alsof het overal in doorwerkt, beide verbinden iets: de ene verbindt generaties, de ander verbindt jezelf met de wereld om je heen. In een traumatrein kan je van alles vinden, maar je vindt er voornamelijk de troep van je voorgangers. Uit liefde pak je het op, om het op te ruimen. Je stopt het in je rugzak, maar ook in je jaszakken, en daar blijft plakken met stevige lijm. Vervolgens sleep je die viezigheid met je mee, de toekomst in. Soms krijg je de grote stukjes er na verloop van tijd wel uit, maar er blijven altijd restjes achter. Het wordt een donkere schaduw die meegroeit met je lichaam. En er geldt ook: hoe zwaarder je zakken, hoe zwaarder het is om die trein te verlaten. En het is ook moeilijker om je zakken een beetje op te schonen, en het lijkt dan soms bijna onmogelijk om uit die schaduw te stappen. Mijn buurvrouw en haar tassen vormen samen één grote schaduw, en terwijl we daar zitten, concludeert ze: ‘ja meisje, ik ben gehard door het leven.’ En ik concludeer: zwaarte wordt bij haar bestreden met het gif van hardheid.


Het valt me vaker op, hoe mensen die veel hebben meegemaakt harder lijken te zijn, alsof hardheid gelijk staat aan een soort sterkte. Het lijkt soms zelfs alsof hardheid het bewijs is van dapperheid. Alsof mensen door die hardheid de hele wereld aankunnen, en dat ze dat soms ook zo verkondigen met zinnetjes als: “Niks doet mij meer wat hoor, want…” en “Dat kan me niks schelen, want ik heb veel erger meegemaakt.” Die uitspraken zijn de stenen, en al die stenen vormen samen een muur van onverschilligheid. Die muur moet het hart beschermen, want het hart is kwetsbaar: alle mensenharten zijn even kwetsbaar. En als je een muur hebt, dan kan je er -lijkt mij- vooral heel hard tegenaan lopen, hij kan enorm in de weg staan van fijne dingen. Als slechte dingen een mens niet meer kunnen raken, dan kunnen goede dingen dat toch ook niet? Onverschilligheid is namelijk immuun voor beweging, voor emoties. Het is een keiharde muur die alles tegenhoudt, het beveiligt je van de buitenwereld, maar het beveiligt je niet tegen jezelf. En als er niks meer binnenkomt, dan is het leeg achter die muur. Dat zorgt dan toch voor een heel leeg bestaan?


Toch lijkt het alsof sommige mensen door middel van die muur hun pijn goed kunnen dragen. Je kan het omgaan met zwaarte zien als een soort mentaal gewichtheffen. Het kan iemand sterker maken, waardoor de zwaarte lichter lijkt. Maar de zwaarte wordt niet lichter, hij kan alleen lichter voelen, omdat de gewichtheffer sterker is geworden. Die mentale spierballen hebben als functie om dat muurtje bouwen, maar kan het met z’n kracht binnen die muren van alles beschadigen. Ik denk dat die spierballen ook voor gebroken mensen kunnen zorgen. Alsof een mens kan vergeten zichzelf te dragen als het enkel sterk wil zijn. Sommige dingen hebben zachtheid nodig, die kan je beter niet aanvliegen met heel veel kracht. Zo weten we toch allemaal dat harten breken als je ze te hard behandelt? Je moet ze dragen met fluwelen handschoenen. En deze vrouw, zo krachtig en feitelijk als ze verteld, heeft naast haar bokshandschoenen ook een paar fluwelen handschoenen nodig. Je hebt beide nodig, de ene om de klappen me op te vangen, de andere om jezelf te kunnen dragen en lief te hebben. Soms komen fluwelen handschoenen in de vorm van complimenten. Maar deze kan je niet zo maar over de muur heen gooien: je zal nooit hoog genoeg gooien, elke keer als je hoger probeert te gooien, wordt er een nieuwe laag stenen erop gemetseld. De enige manier om de fluwelen handschoenen aan te kunnen reiken lijkt dan ‘wachten’. Je moet wachten tot iemand zelf een gaatje maakt door die muur. En voor een klein gaatje is heel veel tijd en ruimte voor nodig. Mijn buurvrouw had dus niet zoveel aan goedbedoelde complimenten. Maar ze had wel wat aan de de ruimte, alleen fysiek al, aangezien ik op de helft van mijn stoel zat. Daarnaast nam ze alle tijd die er was, en ik denk dat dat alles was wat ze nodig had. Ik denk dat je sommige goede boodschappen niet met woorden hoeft te geven, acties zeggen soms meer.

“Alsof een mens kan vergeten zichzelf te dragen als het enkel sterk wil zijn.”

Als we ons eindstation naderen, zeg ik: ‘zeg, uw jeugd klinkt best wel als een traumatische trip, heeft u fijne mensen waarmee u dit kunt bespreken?..’ ze knikt, het is de eerste keer dat ze een woordeloos antwoord geeft. Ik weet niet waar ze precies ‘ja’ op zegt, ik hoop op allebei. Na een stilte van enkele seconden hervat ze zichzelf weer: ‘maar nu zit ik hier in de trein, en ik ga mijn leven veranderen’. Ze zegt het wederom als een feitelijk iets, maar dat maakt het wel extra sterk. Niks of niemand die daar wat tegenin kan brengen, het ís gewoon zo. Ze zit niet langer ongevraagd in een trein, en ze weet nu waar hij stopt, én waar ze eruit moet. Ze koos voor deze trein en ze koos er ook voor om naast mij te gaan zitten. Ze zegt strijdlustig: ‘Het leven overkomt mij niet meer, ik leef het.’ En als we uitstappen tikt ze me van achteren aan: ‘Leuk gesprek dit! Ik moest van m’n psychiater meer ruimte innemen, dus dat heb ik gedaan’. Ik moet lachen, en kan alleen maar zeggen: ‘oh, missie geslaagd hè!’


Later bedenk ik me: als we besluiten dat we niet meer op het goede spoor zitten, dan moet je niet de trein proberen te stoppen, maar moet je de wissels omleggen. Je stopt dan met het doorgeven van het traumaspoor, maar omarmt dat wat je nou eenmaal hebt gekregen. Daarna kan je uitstappen waar jij wil, het heden in. Alsof het heden een station is in de tijd: zo, de traumatrein uit, het leven in.

Heb je naar aanleiding van dit artikel een vraag of een opmerking?

Dan mag je altijd een berichtje via Instagram DM sturen. Liefs, Jinte